Bestuurder naast vennootschap aansprakelijk voor niet voldoen aan mededelingsplicht

In een recente uitspraak heeft het Gerechtshof Amsterdam (Hof) bepaald dat een (indirect) bestuurder naast de vennootschap aansprakelijk was voor de vergoeding van de door de wederpartij van de vennootschap geleden schade. Deze wederpartij had namelijk op basis van door deze vennootschap aan haar verstrekte financiële informatie geïnvesteerd in een Franse vennootschap die in plaats van winstgevend verlieslatend bleek te zijn. Het Hof komt tot de conclusie dat de mededelingsplicht is geschonden jegens deze investerende partij, maar oordeelt ook dat de investerende partij zelf schuld heeft aan de door haar geleden schade.

De zaak

X B.V. (X) adviseert en begeleidt ondernemingen waarin zij zelf investeert of zal investeren bij hun zoektocht naar risicodragend kapitaal. De Franse vennootschap Y S.A. (Y) is één van deze ondernemingen die door X als adviseur wordt bijgestaan. Z is lid van de raad van commissarissen (RvC) van Y en daarnaast is Z indirect bestuurder van X. Een zustervennootschap van X heeft als aandeelhouder in Y geïnvesteerd. Z is tevens gevolmachtigde van deze zustervennootschap.

Door bemiddeling van X heeft A B.V. (A) op 12 december 2007 een bedrag van € 500.000 in Y geïnvesteerd in ruil voor aandelen in Y. X is tot deze investering overgegaan naar aanleiding van (financiële) informatie over Y die zij van X had gekregen in april en september 2007. Blijkens deze informatie werd er voor het jaar 2007 uitgegaan van een omzet van ca. € 16.5 miljoen en een winst van ca. € 40.000.

Tijdens een vergadering van de RvC in februari 2008 kwam A er achter dat Y over 2007 een verlies had geleden van ca. € 3 miljoen. In de loop van de eerste helft van 2008 kon Y niet langer aan haar verplichtingen voldoen en is Y in deconfiture geraakt.

Naderhand bleek dat een extern bureau reeds op 12 november 2007 aan de RvC van Y een rapport had gestuurd waaruit volgde dat over 2007 werd uitgegaan van een omzet van ca. € 15.5 miljoen en een verlies van ca. € 1.5 miljoen in plaats van een winst van € 40.000. X heeft deze gewijzigde informatie niet aan A medegedeeld voorafgaand aan haar investering in Y en A stelt zich op het standpunt dat X dit wel had moeten doen omdat het informatie betrof die van invloed was op haar investeringsbeslissing. A stelt met andere woorden dat X haar mededelingsplicht heeft geschonden en dat zij ten gevolge hiervan schade heeft geleden kortweg ter grootte van haar investering van € 500.000.

De uitspraak

Het Hof volgt A en overweegt dat van X mocht worden verwacht dat, indien zich een ontwikkeling zou voordoen waarvan zij wist dan wel behoorde te weten dat deze van invloed zou zijn op een investeringsbeslissing, zij A daarover inlicht. Ook al zou A aan X niet hebben gevraagd of er nog ontwikkelingen waren dan geldt dat X de wetenschap die zij aantoonbaar had over de verslechterde financiële situatie van Y had moeten delen met A. Door het schenden van haar informatieplicht heeft X toerekenbaar onrechtmatig gehandeld jegens A, aldus het Hof.

Z was indirect bestuurder van X, gevolmachtigde van de zustervennootschap van X die in Y participeerde en lid van de RvC van Y. Het Hof is van oordeel dat Z wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat door te bewerkstelligen dan wel toe te laten dat X haar informatieplicht jegens A niet nakwam, werd voorkomen dat A zou afzien van haar investering in Y. Dit handelen of nalaten ten opzichte van A was zodanig onzorgvuldig dat hem daarvan een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. X en Z worden hoofdelijk veroordeeld om de door A gelden schade te vergoeden.

Overigens werd de schadevergoedingsplicht van X en Z jegens A verminderd met 40% omdat het Hof van oordeel was dat A de door haar geleden schade voor een deel ook aan zichzelf had te wijten omdat zij volledig was afgegaan op de door X aan haar verstrekte informatie en niet een onafhankelijk boekenonderzoek had laten verrichten. Bovendien is het Hof van mening dat A in december 2007 X om een geactualiseerde prognose had moeten verzoeken. A heeft wat dat betreft niet de omzichtigheid en oplettendheid betracht die van haar als professionele houdster- en financieringsmaatschappij had mogen worden verwacht. De schadevergoedingsplicht van X en Z jegens A wordt hierdoor verminderd met 40%.

In deze zaak lag het zwaartepunt weliswaar bij het schenden van de mededelingsplicht maar het Hof oordeelt echter tegelijkertijd dat A ook een zekere onderzoeksplicht had waaraan zij niet had voldaan. Het niet voldoen aan deze onderzoeksplicht heeft (voor 40%) bijgedragen aan de door A geleden schade. Uit deze uitspraak blijkt voorts dat de betreffende bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt en daarmee aansprakelijk was voor de geleden schade. Hoewel dat niet met zoveel woorden uit de uitspraak is af te leiden, heeft dit waarschijnlijk te maken met het feit dat hij vanuit zijn diverse posities binnen de betrokken vennootschappen, volledige wetenschap had omtrent de daadwerkelijke financiële situatie van Y.

Heeft u vragen over deze uitspraak of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neem dan vrijblijvend contact op met Peter Keegstra tel.: 020-334 26 19 / e-mail: pkeegstra@kernadvocatuur.nl